Nu de GR5A er bijna op zit, ben ik op zoek naar een nieuwe uitdaging. Ik liep al een paar korte stukjes van de GR123, de Ronde van Picardisch Wallonië, die onlangs helemaal opnieuw bewegwijzerd werd en waarvan binnenkort ook een nieuwe topogids verschijnt, en aangezien ik me graag dichtbij laat verrassen, lijkt die me wel wat.
Op een zondagmiddag in maart loop ik een eerste serieuze etappe, een goede 23 kilometer ver.
Ik parkeer in het centrum van Doornik, en fiets langs de Schelde naar het gehucht Bléharies. Gelukkig heb ik de wind in de rug. Onderweg passeer ik het opgetuigde schandaalbeeld De najade van Georges Grard en het in tegenlicht sinistere kasteel van Antoing.
Hier en daar ligt de route er enorm dégradée bij. Een paar meter voor ik aankom hobbel ik aan hoge snelheid over een asfaltribbel en gaat mijn ketting eraf. Avontuur.
Eerste halte na een dikke kilometer stappen is de Pierre de Brunehaut, volgens het bordje “de mooiste menhir van België”. Ik was er ooit al eens, jaren geleden met mijn vrouw, voor een picknick – ontdekt in een boekje over vreemde plekken in België, en met de kolder in de kop bezocht.
Even verderop móét ik niezen.
De luchten zijn de hele dag dramatisch. En overal doet het van landbouw, met koele pispoelen des doods.
Een eerste dorp is Lesdain, waar achter de vitrage de King zijn comeback voorbereidt.
Verderop loop ik een heel eind door het Bois de Howardries. Een bosbreed narcistapijt doet mijn lentekriebels ontluiken.
In Wez-Velvain is het de la merde.
Het landschap glooit sterk. Een heel eind loop ik in de buurt van een spoorweg voortgebeukt door de wind door een quasi leeg en soms dreigend landschap.
Een paar kilometer is de weg verhard, maar dan slaat het pad richting Doornik de velden in. Ik dras verder.
In Ere doet een toom kippen van verregaande mimesis.
Er zijn ook de sterren van het lokale voetbal:
Wanneer ik Doornik binnenloop, groet me van op een kunstwerk een vredesduif. Precies wat ik nodig had.
In de binnenstad hangen nog relicten van de carnavalsvieringen.
Naast de imposante kathedraal, UNESCO-werelderfgoed, staat de beeldengroep De blinden. Ik waan me in Rouen, Calais of ergens in Bretagne.
En om af te sluiten heb ik nog wat pret met de lokale middenstand.
De eerste kilometers van de GR123, de Ronde van Picardisch Wallonië, leg ik af in horten en stoten, in korte tot ultrakorte wandelingen, over een periode van vier maanden. Dat heeft alles te maken met zwemzoonlief, die in Zwevegem traint, vlakbij de Waalse grens. Af en toe zijn er tijdens trainingen en wedstrijden momenten waarop ik een paar uur kan verdwijnen, maar nooit een hele dag. Die eerste drie mini-etappes vat ik hier samen.
(1)
Eind oktober 2020 besluit ik een zijsprongetje te maken van de GR5A. Zoonlief is aan de zwem, en ik rijd door naar Saint-Léger om een eerste stuk van de GR123 te wandelen. Een topogids heb ik niet, maar ik vertrek van daaruit omdat het dorpje het dichtste punt is, en omdat ik na Pecq via de Schelde een handig lusje terug kan maken naar mijn auto. In totaal leg ik 13,35 km af, in precies 2,5 uur effectief.
Het eerste eind loopt langs het Canal de l’Espierres / Spierekanaal, dat de Schelde met het Canal de Roubaix verbindt. Vroeger bedoeld voor steenkool, later volledig teloorgegaan en vervuild, sinds enkele jaren weer geschikt gemaakt voor de pleziervaart.
De sfeer zit er meteen in; het zonnetje lacht me toe.
In het dorpje Saint-Léger zelf sta ik wat te schutteren aan de ingang van het kerkhof. Ni chien, ni moto-vélo, maar toch… Ik besluit verder te trekken.
De steegjes rondom ademen verval.
Het is een landbouwstreek, maar veel lijkt vergane glorie. De maïs is broos, de koeien zijn treurig in de grond gepoot. Misschien ligt het aan het seizoen, aan het licht. Maar het voelt allemaal doods.
Zelfs de tegels van de veldwegels zijn verzakt, gebarsten dekstenen op verlaten dodenakkers.
Een bewoner van deze plek vond het nodig zijn achterruitwisser profylactisch een sok om te doen. Had ik dat ook gemoeten? Zijn er ongeschreven regels waar ik zonder het te weten tegen zondig? Hoe zal ik mijn auto aantreffen straks?
Langs poelen twijfel stap ik verontrust verder door de velden.
In Pecq passeer ik een treinstel, wat me aan de buffetwagon van de Colmar in Kortrijk doet denken, en pats, daar veruitwendigt zich meteen ook mijn knagende honger. Maar ik houd me kranig.
Vanaf nu gaat het grotendeels langs de Schelde terug naar mijn beginpunt.
In Warcoing passeer ik nog een dampende brouwerij, en in de moutwalm blijf ik even hangen. Het lijkt Avalon wel.
En dan ben ik er ongeveer, terug aan de grote baan, waar mijn auto sok- en bekeuringsloos op me wacht.
Ik vond het een verrijkende kennismaking. Clichés werden bevestigd, jazeker, maar er schuilt toch ook bonkige poëzie in dit morsige landschap: een spiegel van het West-Vlaanderen van mijn jeugd, midden jaren tachtig, toen het platteland net zo roestte en drabde als hier. Ik kijk ernaar uit er meer van te ontdekken.
(2)
Eind november weet ik mijn dochter van 8 te overhalen tot een korte, mistige etappe van Pecq naar het wieler- en kunstendorp Mont-Saint-Aubert. We parkeren op de heuvel en zoeven met een rotgang door de herfstkou richting Pecq. Mijn eindpunt van de vorige etappe halen we echter niet: zonder handschoenen vertrekken was een beschimmeld idee, en onze blauwe vingers kleumen krampachtig van no más, no más. Ik wil geen tranen, dus stoppen we eerder dan voorzien in de buurt van de Schelde en vatten we van daaraf de terugtocht aan. In totaal stappen we iets meer dan 8 km, waarvan de meeste in stijgende lijn, in ongeveer 2 uur effectief.
Eerst lopen we een heel eind op het jaagoad langs de Schelde, waar we best wat zondagswandelaars kruisen. De wereld kleurt gedempt grauw en grijs. Op zijarmen dobberen ganzen.
Op velden na valt er weinig te zien. De herfst grijpt om zich heen. Des te meer tijd om ons op elkaar te verlaten en bij te praten.
De wattige leegte is het doek waarop we de afgelopen weken schetsen.
Het is al avond als we Mont-Saint-Aubert binnenlopen. Er is lichte teleurstelling omdat op dit late uur in een lokaal wafelhuis de vensterverkoop is gestaakt, maar ik beloof het goed te maken. Zeker weten.
(3)
Begin februari dan denk ik pipo tijdens een zwemwedstrijd tijd zat te hebben om van Doornik naar Mont-Saint-Aubert te wandelen, maar ik misreken me danig: wanneer ik eindelijk in het heuveldorp parkeer is de namiddag al bijna om, en in Kain al moet ik noodgedwongen mijn fiets achterlaten wil ik nog min of meer op tijd terug zijn. Het is wat het is: een schamele 4,5 km klimmen, waar ik minder dan een uur over doe.
De GR voert me op achterafwegels de dorpskern door.
Ik word één met de hoogbejaarde omgeving.
Gelukkig kan er ondanks gesloten horeca een beaatgroene glimlach af.
Iemand leeft al volop naar het volgende jaaruiteinde toe.
Eens de kern door ontvouwt de heuvel zich voor me.
Op de laatste steile helling, de Chemin des poètes, liggen in steen vereeuwigd toepasselijke boodschappen.
Ik voel me hier helemaal welkom, in Mont-Saint-Aubert.
Naast de auto groet ik ook nog Maria, en dan heet het, met ongestilde wandelhonger, terug richting Zwevegem.
Maar niet voor ik in Ramegnies-Chin gestopt ben bij een wel zeer verontrustend bord. Die Walen toch…