Midden november moet ik een tweedehands tv-meubel ophalen in Limburg, en ik besluit er mijn eerste dagje GR128 van te maken. Ik parkeer aan het station van Tongeren, neem de trein naar Bilzen, en – soms kan het leven simpel zijn – wandel van daaruit terug. Over de ruim 27 km doe ik zo’n 7 uur effectief.

Ik ben nog maar aangekomen aan het station van Tongeren of de verontrustende boodschappen slaan me al tegemoet. Toch wat somberend stap ik de trein in.
In Bilzen volg ik het pad langs de visvijvers van de Katteberg. Het herfst volop, en op een bladderend bordje houdt een gezet baasje z’n facieloze fikkie donosorgewijs aan de lijn. Zo hoort het.
Meteen passeer ik ook de eerste eiken-met-maretak, een in het oog springend landschapskenmerk hier in de streek. Met het tanende loof is het het ideale seizoen om er optimaal van te genieten.
Bijwijlen vertonen de vlonderpaadjes eigenzinnig bochtenwerk. Het olifantenpad negeren en zulke vertragende wegen plichtsbewust volgen vind ik altijd iets grappigs hebben, dus zomaar in mijn eentje schiet ik in de lach. ‘Kijk, mama, ik maak een ommetje.’
Het is een van die dagen waarop de media berichten dat het aan zee op de koppen lopen is. Ik bid dat het hier niet zo’n vaart zal lopen, maar er is geen reden tot bezorgdheid. Op deze zaterdag lijkt de streek uitgestorven.
Vreemd genoeg loopt het parcours van de GR niet langs of door het domein van Alden Biesen. Ik wil het complex toch wel eens zien, en besluit even door te steken. De kaarsrechte weg naar de Landcommanderij is geflankeerd met fotogenieke sculpturen.
Het immense domein loop ik slechts een eindje in, maar de hoofdgebouwen maken wel indruk. Al ziet het er allemaal iets te gelikt uit naar mijn smaak, toch bevalt het, en onder het oude lover is het genieten van de typische architectuur van de Duitse Orde. Ook bij een monument voor gevallen landgenoten houd ik een ogenblik halt.
Terug op de route loop ik de eerste van tientallen holle wegen in.
Ik passeer de pittoreske Jeugdkapel, met daarvoor de in 2019 tot “4DE SJÙNSTE BOOM VAN HOESELT” gekroonde wonderboom, en steek de Demer over, hier nog een stroompje van niets.
Accidenteel-poëtischer vind ik de Wermbeek. Wermbeek, zeg ik hardop: Wermbeek.
En warempel, even later ben ik in Werm zelf. Wie verzint zoiets?
Opzoeken dus: Werm werd voor het eerst vermeld in 1176 als Werme; de naam komt waarschijnlijk van worm (kronkelende beek). Ha, bedenk ik: al die middeleeuwers in een tautologische deuk als ze dat rivierbordje hadden gezien: de Kronkelbeekbeek.
In het dorp staan er tal van grenspalen, want naar ik lees was er op het grondgebied Hoeselt vroeger vaak hommeles over wat wie toekwam. Van die stammentwisten is vandaag de dag gelukkig niets meer te merken.
Wel slaat een bont wit buurtschap m’n doen en laten gade.
Het is verder prachtig hier; het lijken de Cotswolds wel.
Intussen beginnen de kilometers wel danig in mijn zolen te zitten. Normaal gesproken rust ik zelden, ook niet om te eten, maar ik heb het onverwacht warm, en ik ben dankbaar dat ik even kan verpozen. De paar fietsers en medewandelaars groet ik in mijn hier vreemde accent.
Licht verzuurd maar inwendig versterkt besluit ik wat verderop het vlonderpad rechts te laten liggen. De bodem is verre van drassig, en met verende tred schiet het weer goed op.
Aan de zoom van het stemmige Wijngaardbos hebben onverlaten een zorro-badeend opgeknoopt. Wie doet zoiets, en vooral: waarom? In me vloeit het geschrei van duizend kinderogen.
Voor ik ’s Herenelderen binnenstap, gebiedt een spoorovergang me te wachten.
Een wegwijzer wil me naar Henis sturen. Ik verwonder me er vooral over dat er geen vandalisme op is gepleegd.
Het gehucht zelf heeft een rijke geschiedenis. De uit mergel opgetrokken Sint-Stefanuskerk is gesloten, maar ook de buitenkant is de moeite waard.
Naast de poort van het Waterkasteel van Renesse prijkt een dubbelkoppige adelaar.
Het gaat verder en verder, richting Berg. Nog steeds maken maretakken de wacht uit.
Aan een oud schooltje verrast me een levensgrote olifant.
Het is een werk van Zephyr’s Lodge, een bedrijf dat zich al jaren toelegt op replica’s van mensen en dieren. Even verderop ligt zelfs een heuse potvis. Hongerig gromt mijn innerlijke Ahab.
Het is nog steeds prachtig stappen hier in het veelal onverharde groen, dat ik deel met pelgrims uit eeuwen geschiedenis.
Bijna in Tongeren begint er toch wat te schuren. Gelukkig is het niet ver meer.
Ik moet alleen nog natuurpark De Kevie door, waar er na een stille, eenzame dag voor mij te veel wandelaars zijn. Dat is wel vaker zo naarmate je dichter bij centra komt, en het zit me dwars dat dat me stoort. Alsof ik er het alleenrecht op zou hebben te genieten van de goede lucht, de loverpracht, de spiegelzilveren Jeker…
This is water. This is water. – Het is goed het me af en toe nog eens in te prenten.
Via de omwalling loop ik dan het centrum van Tongeren binnen, waar de Onze-Lieve-Vrouwe-basiliek haar status van UNESCO-werelderfgoed alle eer aandoet. De kerktoren is een van de vele belforten die ons land rijk is: een uniek vermenging van het wereldse met het religieuze.
En dan, onvermijdelijk, op het plein voor de basiliek, groet ik Ambiorix als een oude vriend. Horum omnium fortissimi sumus … een mens mag dromen.
Een prachtige etappe, en eens helemaal buiten mijn normale ruimtelijke beleving. Limburg ervaar ik altijd als heel anders dan ‘mijn’ West- en Oost-Vlaanderen, echt als buitenland. In die zin zijn Grote Routepaden als deze GR128 een grote verbinder. Ik keer hier zeker terug.