Eind april wandel ik in 9 dagen het volledige Belgische deel van de GR16, de Sentier de la Semois, van de bron tot aan de Franse grens. Dit is dag 2/9.
Enigszins geradbraakt van de openingsetappe rij ik naar de bossen van Chiny, vanwaar ik in drie kwartier de 15 km terugfiets naar Bellefontaine, waar ik geëindigd was. Daar vat ik de 26,5 km voor vandaag aan, waar ik 5,5 uur effectief over doe.

Beginpunt is het Duits-Franse soldatenkerkhof van Radan, dat er in het ochtendlicht heel anders bijligt.
Ik loop de bossen in.
Langs een lindendreef passeer ik het imposante privédomein van het château de Villemont, een robuuste zandstenen torenwoning.
Een wegversperring doet me twijfelen, maar op de kaart zie ik geen alternatief, en ik besluit het erop te wagen. In mijn hoofd bereid ik al een excuus voor mocht iemand me staande houden.
Maar de weg ligt er verlaten bij – de snoeiwerken zijn gestaakt, en zonder omhaal loop ik langs het overwoekerde kapelletje Notre Dame de Lorette. 355 m boven zeeniveau, weet een bordje.
In het gehucht Breuvanne prijkt achter een asymmetrisch raam een dof staaltje gallische cactuskunst. Ik weet niet of het me vrolijk moet stemmen.
Hier niet ver vandaan loopt de Semois, maar die krijg ik voorlopig niet te zien. De route draait de velden in, een heuvel op.
Het afzwaaien heeft een reden: van op de rug van de cuesta Le Menil heb je op een magistraal uitzicht over de jonge meanders. Op een bankje bij wat rundvee geniet ik een kwartiertje van het uitzicht. Aan de einder doemen de Ardennen op. Mijn gedachten gaan uit naar de duizenden soldaten die in augustus 1914 sneuvelden in deze vallei tijdens de Bataille de Rossignol.
Maar ik moet verder. Door weilanden en onder bosjes bomen loop ik verder. Op een splitsing onder het lommer verpozen drie andere stappers, die ik nu voor de tweede dag op rij nu eens inhaal, dan weer voor me moet laten. Onze begroetingen worden steeds hartelijker. Das dritte Mal, un Orval, lacht een van hen me in sappig Luxemburgs toe. Opnieuw vatten we ons haasje-over aan.
In Termes steek ik de pont Charreau over. De uitgesleten oevers van de slingerende rivier zijn steeds jong maar evengoed eeuwenoud. Al lopend luister ik toepasselijk naar het heerlijke Rivieren van Martin Michael Driessen, en het verhaal ‘Pierre en Adèle’ daaruit, met het steeds wisselende landschap, herinnert me hieraan. In de hitte glinstert het water als zilveren munten.
Schaduw is er iets verderop in het bois de Lua, dat ik doorkruis tot aan het Croix Jakob, waar ik even halt hou.
Onbeschut gaat het verder richting Les Bulles. Inmiddels ben ik weer bijgebeend en ingehaald – pistons in eenzelfde wandelmotor.
Ik ben al goed gaar als op een heuvel voor me de kerk van Jamoigne verschijnt.
Voor ik daar aankom moet ik eerst nog de Semois over, die hier opnieuw helemaal opgaat in de weilanden eromheen.
In Jamoigne zelf passeer ik het dikbuikige 19de-eeuwse Chateau du Faing. Hier en daar picknicken en luieren troepjes mensen.
Veel tijd om te dralen is er niet, want de zon zakt al, en ik ben er nog lang niet. Opnieuw ben ik misschien wat te optimistisch geweest bij de planning. Maar ik hijs de moed uit mijn schoenen, en zet er de pas in naar het kleine bois du Fayé, om schaduw te tanken.
Aan de brug van het dorpje Moyen ligt een houtzagerij. De harsige geur slaat me tegemoet, en ik geniet van de bescheiden chaos.
De Semois zorgt hier voor drasland. Beemd, zegt mijn hoofd, en ik beaam.
Aangezien het water hier soms sterk stijgt, zijn enkele huizen nu met een op het oog overbodige passerelle verbonden met het centrum.
Vreemd hoe verval vaak stemmigheid ademt.
Eindeloos lang kruipt het forêt de Chiny dichterbij. Ik laat de Gaume achter me, en loop de Ardennen in.
Gelukkig vind ik in de bossen verkoeling: een groot stuk van de route voert langs het duistere water van de Vierre, een van de zijrivieren van de Semois.
In het struikgewas ziet mijn licht hallucinerend oog een prehistorisch tafereel: takken veranderen in strijdende dino’s. Het gebrul denk ik er zelf bij.
Het is al na zevenen, en de zon wordt zwakker.
Al chattend met een vriendin is mijn tempo wat gezakt, en ik steek een tandje bij. Veel langer duurt het dan ook niet meer voor ik het einddoel van vandaag bereik: de Barrage de la Vierre, de stuw waar ik mijn auto achtergelaten heb.
Nog even klimmen, en ik ben er.
Op de terugweg naar Bellefontaine, waar mijn fiets nog staat, stop ik een moment om de zon te zien ondergaan.
Een topdag.