Op een gure donderdag in maart kunnen mijn klassen met uitgewerkte leerpaden aan de slag, en een ambulante zoomsessie zal de middagvergadering wel opvangen: een eigenhandig gunstig gestemd gesternte voor een lokale voettocht. Ik vertrek van thuis uit met de fiets richting Pittem, om door eigen streek richting Deinze te trekken. Over de 33 km doe ik in totaal 6,5 uur effectief.

Op zich zit het weer niet mee. De hemel kleurt migrainewit, en ik heb het gevoel in de melkglazen beschermkap van een tl-lamp te turen. Een zonnebril heb ik op deze miezerdag domweg niet bij. Anderzijds is dit vuil-vale licht ook een spiegel van de ziel. Ik doe het ermee.
Achter de N50 liggen de akkers er nog doods en verzopen bij. Het wintert nog net, en eindeloze witte plasticzeilen lijken te elfder ure nog een ersatzkerst te ambiëren. Sneeuwblind haast beweeg ik me van markering tot markering door dit areaal van varkensboer en aspergekweek.
Over de horizon hangen sluiers regenmist; de lucht ruikt naar zompe zoden. Dit is mijn streek, en het wringt me dat ik hier op de buiten zo weinig kom op dagen als deze. Een voornemen.
Een boer kijkt toe hoe een krat in een gracht is gekukeld. Hulp is onderweg – van een boerenstee verderop kruipt een remorque dichterbij.
De somberheid doorbrekend kondigen een tros narcissen en een trio boombloesems de lente aan.
De silo’s van een varkensboerderij willen een eigen streek-GR vormen. Gek toch dat de Leie er nog geen heeft, eigenlijk, terwijl er zo veel oude armen en natuurgebieden zijn. Andere GR’s volgen hier en daar stukjes van haar loop, dat wel, maar een eigen internationale langeafstandroute van bron tot monding zou toch mooi zijn.
In de verte prijkt een breukstenen toren: de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Tielt, de stad waar ik mijn middelbare school afsloot, vandaag een uitgelopen vlek ver aan de einder.
Het duurt niet lang of ik bereik de top van de Poelberg, waar ik naast Bernadette inhoud aan de lourdesgrot. Ook dit is bekend terrein: in de afspanning ernaast hielden we nog niet zo gek lang geleden een familiereünie.
Een oord van schrille devotie is het. Veeleer toepasselijk gaven anonieme onverlaten de frommelige spandoekmaria psychedelisch verwijde pupillen.
Afdalend naar Aarsele passeer ik de Poelbergmolen, hier in bedrijf sinds de 17de eeuw, en slechts minimaal beschadigd tijdens de wereldoorlogen. Op een van de weegbanden (de schuin opstaande balken aan de voet) staat sinds 1726 te lezen:
BESCH / ERM GOEDT VOOR ALLE / LIEN
DAN WORT GHY / GERREN GHESYEN /
EN ALS GHY HYER / VERLIEST HET LE / VEN
GODT SAL V/ DEN HEMEL GHEVEN /
EN MARIA MET VER / LANGHEN
SAL V / IN HAR RYCK ONT / FANGHEN.
Welaan dan. Ik weet me veilig.
Aan de voet van de heuvel, op het grondgebied Dentergem, liggen het relatief recente Meikensbos, dat het in de loop der eeuwen versnipperde Dendrombosch deels in ere herstelt. Een jong domein dus, maar met potentie. Ik wandelde er eerder al eens in de zomer, en met z’n 50 hectare is het afwisselend genoeg om een poos in rond te dwalen.
Op een kluitje naast een loods verschuilen zich uit de wind drie pinguïns. Natuurlijk gedrag, zo ver van huis.
De hemel kleurt nog steeds dramatisch loodwit en zilver op tin en staalgrijs. De flapperende serrezeilen doen me ergens aan denken, maar ik krijg er de vinger niet achter. Iets scifi, als het biosphere-experiment, maar toch net wat anders. Ik blijf het antwoord schuldig.
Zeker ook in deze contreien lijdt de HEER.
Door de velden gaat het richting Wontergem, de grens tussen Oost- en West-Vlaanderen tegemoet.
Het is altijd een genoegen als de GR ongemarkeerd doodlopende wegen inslaat: in de regel steven je dan af op een onverhard stuk.
Dit is een kruispunt – vanaf de wandelboom lopen de GR128 en de GR129 een kilometer of wat samen door de dorpskern en langs de spoorweg.
In die dorpskern breng ik hulde aan de in Wontergem geboren flandrien Lucien Buysse, nu bijna een eeuw geleden eindwinnaar van de Tour de France in 1926.
Een verlaten loods stamt op het oog ook nog uit die periode; in ieder geval is de tijd er blijven stilstaan.
Met ogen van bloed staart een ransuil me na. Mensen en hun voortuinen…
Onverhoeds passeer ik een hekwerk vergeten opgeknoopte coronaknuffels. Wat ooit een hartverwarmend idee leek doet na een natte winter meer denken aan de gekruisigden langs de Via Appia na de Spartacusopstand. Hier vloeien ’s nachts vast pluchen tranen.
Op een vlonderpad gaat het door een bescheiden strook natuur. Het door het zich terugtrekkende Belgische leger opgeblazen spoorwegbrugje over de Vondelbeek werd door de Duitsers gelukkig fotogeniek heropgebouwd.
Aan het kerkhof van Grammene doet een knothaag een best geslaagde impressie van de vredeseilandenmannetjes.
‘Nooit meer oorlog’, maant ook een kunstwerk naast het ondulerende kwik van de Oude Leiearm.
De zonnige wilgenkatjes en een AKWA-dispenser zorgen voor vrolijker noten.
Het is zowat kilometer stappen door het groen naar de Lorenzobrug, een knappe vierendeelbrug (een Belgische techniek – zo een was het die Streuvels’ Waterhoek teleur deed gaan) met na protest tegen de geplande bouw van een klinknagelloze betonbrug nog steeds een oversteek voor fietsers en voetgangstas.
Daarna gaat het onverhard verder langs de Leie, tot het weggetje uitgeeft op het jaagpad, en je het centrum van Deinze binnenloopt.
Mijn trein is op komst, dus er is weinig tijd om veel rond te kijken. Alleen het wondpleisterblauw van een centrale loods wil ik vastleggen.
Het nabije, semi-vertrouwde herbergt altijd weer verrassingen, blijkt steeds opnieuw. Dit voor sommigen misschien nietszeggende stuk Vlaanderen moet helemaal nergens voor onderdoen. Dus allen: komt dat zien.
Meer foto’s: