Eind april wandel ik in 9 dagen het volledige Belgische deel van de GR16, de Sentier de la Semois, van de bron tot aan de Franse grens. Dit is dag 5/9.
Het is iets na zevenen als ik versuft bij zinnen kom. De kilte is bij nacht en ontij de Multivan ingeslopen, en selfiegewijs stel ik vast dat ik er even fit uitzie als ik me voel.
Vandaag is het maandag – ik hoef niet meteen te vertrekken, maar moet wel gefatsoeneerd en bij de pinken zien te raken, want straks is er een belangrijke onlinemeeting. Douchen lukt niet op Moulin Willaime, dus na het ontbijt zwaai ik om de stramheid te verdrijven wat in het rond op het witgetopte gras, doe een kattenwasje, en duffel me in om plaats te nemen voor mijn voorbereiding. Ineens is het menens.
Het is bizar, zo van alles losgeweekt plotseling weer verbonden te zijn met de wereld. De koptelefoon gaat op, ik adem wolkjes, en stel me voor. Good morning, how are you? Naast me bungelen mijn kousen. Good, thank you. How are you?
Het loopt al tegen de middag als ik klaar ben en al mijn spullen aan de kant heb, wat moet, want vanavond zoek ik andere oorden op, mét sanitair. Ik rij naar mijn einddoel en fiets terug, over de RAVeL, naar het viaduct van Conques, waar ik gisteren het pad verlaten heb.
Vandaag trek ik van Herbeumont naar Auby-sur-Semois, een eerder bescheiden 18 km (466 hoogtemeters, omwegen incluis) waar ik 4 uur over zal doen. Een halve snipperdag, dat moet kunnen.


Het pad klimt meteen behoorlijk, en al gauw ontvouwt zich voor me de plek waar ik de voorbije nachten heb doorgebracht: verre van chic, maar chic van verre. In ieder geval ben ik er als een rijker man vertrokken.
Door het bos klimt het pad steeds hoger, tot aan het point de vue de Libaipire, met een machtig uitzicht over de meanderende rivier.
De weg voert weer naar beneden, door de naaldbossen, eerst over steenslag, daarna geasfalteerd. Ik vind er niet veel aan. Het enige markante punt langs de Rue des Routis is veelzeggend genoeg een langgerokken GR-teken op een paaltje, wellicht niet eens zo bedoeld.
Gelukkig draait het pad daarna af, een voor bosbouw afgesloten zone tegemoet. Ik open en sluit het hekwerk via de uitsparing in de rastering, met met mijn arm in een vreemde wrong – dit dus is de beruchte lourde barrière grillageé peu aisée à manipuler uit het gidsje. Op de weg achter me was er weliswaar nagenoeg geen verkeer, maar toch: eindelijk ben ik weer echt alleen.
Ik zoom de bosrand, en het duurt niet lang of voor me zie ik Mortehan liggen.
Opgezweept door de omgeving en ervaringen van jadis et naguère nachtraaf ik tussen de jachttorens, tot die me uiteindelijk tot de orde roepen, en ik zwicht. Onttroond laaf ik me aan de zon. In mijn nek prikken slingers bramen.
Eens in Mortehan passeer ik eerst de chapelle de Linglé. De sfeer binnen is zoals in veel Ardeense gebedshuisjes, al hangt er hier meer kunst, en branden er tallozer noveenkaarsjes. Een paternoster rond een kruisbeeld getuigt op zijn manier van die bovenmatigheid.
Ik steek de Semois over vlakbij Camping Les Ochay, waar ik vanavond heen kom. Niet erg ver van de vorige, maar ik heb er zin in. Het dorp zelf en de GR-variant langs het oude kerkhof verken ik dan wel van hieruit.
Het pad volgt een van de vele bochten in de rivier, en leidt me omhoog, de schistrotsen op.
Ik kom uit op een asfaltweg, en passeer op het grondgebied van Cugnon de chapelle de Notre-Dame du Prompt Secours, een eerder weinigzeggend gebouwtje.
Vooral de esprit local veruitwendigd in de Christus op een geweikruis spreekt tot de verbeelding. Wat elders kitsch zou heten kan dat hier niet zijn. Wie de INRI op z’n kop heeft gezet, weet alleen De Heer.
Aan een rotsige bocht genaamd Le Pé is het tegenlicht als uit een sprookje.
Ik klim gestaag, tot ik goed zicht krijg tot ver op de diepe Ardennen.
De heuvel is door heilige hand aangeraakt. Ik wijk van het pad af en laat me door tekenen en kruisen op weg zetten naar de grotten van de heremiet Saint-Remacle.
De legende zegt dat in 644 een Merovingische vorst deze gronden schonk aan de bisschop van Trier, bestemd voor gebruik door de abt Rimagilus, die hier in de rotsen eigenhandig een grot uithakte om er jaren met zijn ezeltje te wonen. Een beeld herinnert aan de man, in wiens naam hier later wonderen gebeurden.
Ik betuig hem eer met een zelfportret als kluizenaar.
Bosgedierte eert de man anderssoortig, en holt op hun maat boomstammen uit. Met wat goede wil kun je er de drievuldigheid in blikken.
Het was de omweg meer dan waard.
Door het beukengroen daal ik nu af naar Auby-sur-Semois.
Vandaar pik ik mijn fiets op en rij ik terug naar de camping in Mortehan, waar ik me op een eilandje installeer en een maaltijd bereid.
Het is een dag van veel indrukken geweest, en ik voel me rusteloos. Een avondwandeling moet me goeddoen: langs de oevers trek ik het dorp binnen, en ga ik naar het geklasseerde kerkhof.
De volle maan verlicht de eeuwenoude grafstenen, en ik ga op een bankje aan het water zitten. De elegie van Thomas Gray komt me in de zin. Verder probeer ik aan weinig te denken.
Beneath those rugged elms, that yew-tree’s shade,
Where heaves the turf in many a mould’ring heap,
Each in his narrow cell for ever laid,
The rude forefathers of the hamlet sleep.
Terug op de camping blijf ik waken. Terwijl eenden dommelend dobberen, geef ik me over aan melodieën uit vervloden jaren, zoek ik contact met verloren vrienden.
This here isn’t inside
This here is the outside
Way and illumination
Vandaag heb ik er vrede mee.
Meer foto’s: