Eind april wandel ik in 9 dagen het volledige Belgische deel van de GR16, de Sentier de la Semois, van de bron tot aan de Franse grens. Dit is dag 4/9.
Zo vlak bij het water is het knap koud geworden ’s nachts, en rond half zeven word ik rillend wakker. Ik wikkel mijn condensdekentje rond mijn hoofd en draai me nog eens.
Op zich hoef ik me de dag niet te ontzien: met de fiets naar Florenville, en van daaruit terugwandelen naar de camping. Maar in de ochtendkilte komen me het klimmen en de fluitende wind tijdens het dalen afschrikwekkend voor, en pas na wat gedremmel trek ik mijn handschoenen aan, veeg ik de rijm van mijn zadel en vertrek ik.
Wanneer ik na een uur tussen kerk en maison du tourisme kan parkeren, zit het zonnetje gelukkig mee.
Ik maak me op voor 32 km stappen met een dikke 400 hoogtemeters, waar ik 7 uur effectief over doe.


Nog maar pas vertrokken word ik gezegend door Onze-Lieve-Vrouw, vanuit haar halfopen veranda aan het château d’eau. Wees ook gij gegroet, Maria.
In een eerste strook groen wat verderop, het bois de la Concille, sisyfust een man met twee loopfietsjes aan de hand de boshelling op, terwijl zijn kroost zonder omzien van hem wegsnelt. Het jonge vaderschap in de praktijk.
Over gele zandsteenkiezel gaat het verder naar de Ferme des Froids-Vents, waar van die koude winden vandaag niets te merken is.
Langs pril groen en ontluikende bloesems trek ik door naar de oevers van de Semois. Het geklater frist op.
Het is hier te natuur, te vredig, te veel vakantie om niet af en toe halt te houden.
Het gezapig glinsterende groen in de rivier herinnert me door zijn bezwerende horizontaliteit aan Millais’ Ophelia, al kan het ook aan mijn gemoed liggen. Ik kan er in ieder geval mijn ogen niet van afhouden.
In de bossen kom ik meermaals dezelfde lijst met dwingende wenken tegen. Voortaan geef ik mijn afvalstoffen niet op, en leen ik ruiters de bebajebde wegen. Hoe gaat dat dan, vraag ik me af? Welke boswachter waant zich bekwamer dan Google Translate, en slaat er vol misplaatst vertrouwen zelf de hand aan? Sommige dingen kun je niet verzinnen.
Op een boomstam tel ik in ringen mijn leeftijd af. What’s another year?
In het gehucht Azy blijf ik even groeten bij een boomwortelkapelletje. Op een bankje vergeet ik mijn bril, en wanneer ik honderden meters verder pas bemerk hoe waziger de wereld is geworden, snel ik terug. Opnieuw groet ik.
Het duurt niet lang meer of ik bereik Laiche. De brug hier steek ik niet over – verder is er nog een passerelle –, maar ik kan het niet laten toch weer een ogenblik stil te houden. Het is volop ochtend, maar hier dommelt de wereld verder.
Een van de bankjes heeft het opgegeven en dommelt mee.
Een artisanale vingerwijzing geeft de weg achter me aan.
Het is er mooi, in Laiche, met kleuren van verval, vurig in de ochtendzon.
Langs het monument voor de gevallenen loop ik richting Chassepierre, uitgeroepen tot een van de dertig mooiste dorpen van Wallonië.
Het is niet moeilijk te zien waarom: Chassepierre nestelt zich op terrassen langs een bocht in de Semois, en werd zo een mekka voor schilders. De Saint-Martin-kerk uit 1702 prijkt statig in het midden.
De wereld ademt lente.
Toch is niet alles peis en vree, want een lokale houthakker is beducht op diefstal, en doet dat deducerend kond.
Het dorp uitlopend merk ik opnieuw hoe ouderwets de boerenbuiten is, en hoe dat vaak in de details te merken valt, bijvoorbeeld in deze rustieke reflector in toetsen amber, honig of karamel.
Dat is al even zo in het volgende vlekje op de kaart, Sainte-Cécile.
Toch is er cultuur: in de schaduw van de bonkige kerk, bij het dorpscafé Saint-Donat, is literatuur pepsicool.
De lucht is er schoon, de vakantiestemming ligt er voor het grijpen.
Het is een dorp waar de eeuwigheid regeert, dagen maanden jaren draaiend om zichzelf. Ouroboros, bijtend in zijn staart.
Van op zijn takkenkruis slaat Christus het cyclische gade.
Ik trek weer de bossen in, waar de cadans van de statige sparren voor rust zorgt.
Ik moet ook weer een eind klimmen, de rotsen op, naar het uitzichtspunt Le Castelain.
Het is er hoog, en de gids waarschuwt: en suivant au plus près de la crête, il entame une dégringolade qui requiert un peu d’attention. Ik dégringoleer naar de weg toe.
Een diabolische stoftekening lanceert me langs de rivier.
Bij la Vanne des Moines wijst een grootvader een jochie op de stenen, de vissen, het water.
Een hengelaar staat liesdiep in de plomp.
Zoals steeds in de vooravond flonkert het water als zilveren daalders.
Het palet groenen en blauwen is eindeloos.
In de schaduw van de heuvelflank gaat het weer omhoog door het bois de Conques, tot aan een stemminge Lourdesevocatie.
Ik doe even van ontdekkingsreiziger.
Meteen huilt de grond bij zoveel heiligschennis.
In Herbeumont wijk ik van de route. Van de schaduw onder een brug maak ik een ❤tje voor het thuisfront.
Ik steek het viaduct van Conques over. Verderop aan de rivier ligt Arnocamps, waar ik gisteren weggevlucht ben – vandaag, nu de weekendtouristen weer naar huis zijn, ligt het er rustiger bij.
Voor me ligt het kasteel, en ik weet dat ik er bijna ben. De camping ligt aan de voet van de heuvel.
Ik kom er op adem. Al wat me rest, is mijn fiets oppikken in Florenville.
Voor ik er erg in heb, valt de nacht.
Meer foto’s: