Omdat eind november 2020 de zwembaden nog gesloten zijn, trek ik naar zee met mijn oudste zoon en twee van zijn teamgenoten bij Ursus Zwemklub Zwevegem. Via Deinze en De Panne trein- en tramsporen we naar Nieuwpoort-Bad, vanwaar het naar Oostende gaat. Over de 26 kilometer zullen we in totaal iets minder dan 6 uur effectief doen.

Op de zeedijk van Nieuwpoort-Bad verwelkomt ons een tsjilpconcert. Door de relatieve mussendichtheid lijkt het perkgroen een stolploze volière, maar aangezien dat bij uitbreiding ook geldt voor ons mensenpark, fluit ik in weerwil van alles duchtig mee. De toon is gezet.
De eerste meters richting Kattesas lopen langs de IJzermonding. Voor drukbevolkter tijden zijn er suggestiestroken aangebracht, maar de jeugd toont zich dubbel dwars en onbeteugeld. Ik betrap mezelf schipperend op de middellijn, en geef snel bakboord roer: ik, rebel onder rebellen, voluit tegen de keer.
De havengeul kleurt mizublauw. Het tij is laag, en in en rond de dukdalven hangen met veek bedekt fietswrakken, plastic tuinstoelen en andere aanspoelsels. Zwemzoon ontwaart in de makke golfslag zowaar de snoet van een zeehond, en de dag kan niet meer stuk.
Langs de promenade staat ook Freddy Cappons ‘Poolreiziger‘, geïnspireerd door de bipolaire exploten van geboren Nieuwpoortenaar Dixie Dansercoer, een naam die mijn vrouw en ik jaren verward hebben met die van de betreurde avonturier Steve Fossett. Ook deze figuur lijkt echter eenzaam op weg door de pijnlijk vertrouwde grote leegte. Onze expeditie vandaag biedt goddank wat meer houvast.
We passeren de veiling, waar een tiental visserssloepen liggen aangemeerd, en we monsteren hun takelage. In de netten hangt hier en daar nog wat vergeten bijvangst. Natuurlijk dood.
Aan de kaai in Nieuwpoort zelf gedenkt een sober monument de vissers omgekomen op zee. Waarom weet ik niet, maar vooral de blote voeten van de zeebonk raken me.
Vlakbij ligt het trotse sluizencomplex De Ganzenpoot, waar zes waterwegen samenvloeien. Als muziek klinken hun namen: Iepersas, Veurnesas, Gravensas en Springsas, maar ook de Overlaten van Veurne-Ambacht en van het Nieuwbedelf.
Niet toevallig naast dit complexe waterwerk, de spil van de onderwaterzetting van de IJzervlakte, staat in gele shrapnellbaksteen het monumentale gedenkteken voor Koning Albert I; bij het ‘Alberto Regi’ ginnegappen we eerst samsonesk, maar het datiefkwartje valt snel, nu ook bij zwemzoonlief. Dit ruiterstandbeeld gebiedt respect: Van de eerste zon begroet, / en laatst van zon omblonken, / Op ’t helste en hoogste duin, / Tot één gestalte in brons, én beeld én ros, geklonken, / Op grond van grauw arduin. (August Van Cauwelaert)
Onder aan de trappen ligt het British Memorial to the Missing, een witstenen zuil met de namen van honderden Britse soldaten die sneuvelden in en rond Antwerpen en in de IJzerfrontgevechten. Drie grimmige leeuwen waken over hun gedachtenis.
Via het Nieuw Bedelf lopen we een heel eind onverhard langs het Kanaal Plassendale-Nieuwpoort, tot aan de Rattevallebrug. Op het oog stamt een overwinterende boot uit de vloot van Panamarenko zaliger.
We zijn van de kust weg de polders ingelopen. Weiden en akkerland wisselen elkaar af. De verharde paden leiden ons parallel met Lombardsijde en Westende; pas ter hoogte van Middelkerke knikken we de kust weer toe. Het is er lastig stappen, blootgesteld aan de elementen als we zijn op dit barre biljartdoek.
Voor ons werpt de hoogbouw een ondoordringbare wal op, alsof we te pletter zullen slaan.
Weer aan zee beklimmen we de Warandetoren. Op het recente uitkijkplatform wiegen we mee op de wind, die vervaarlijk door het geëvoceerde stalen helmgras fluit.
Achter de troosteloze flatgebouwen naast de constructie lopen we op een pad door kaal groen, dat somber kleurt onder de tinnen hemel.
Gelukkig blaast op de IJzerlaan Jerom ons weer zomerse wind in de zeilen.
In het centrale Normandpark plegen we een sanitaire stop, waarna de zwemmakkers de gewapende verstaging van het piramidenet op vliegen. Allen willen ze het kraaiennest in, spieden naar de in deze omsloten vlek volstrekt beperkte einder. Ik sla het onbekommerde geklim gade, en leef op.
Voor #MagischMiddelkerke staan er in het park verspreide lichtinstallaties: een jingelende rendierslee, een stakige maanlander van een kerstboom, en op de zilveren vijvers drijven filigrane waterlelies.
Voor mentale deining zorgen daar Luceberts impressies van onbeholpenheid die mits de juiste context elegantie worden kan: de schoonheid van een meisje / of de kracht van water en aarde / zo onopvallend mogelijk beschrijven / dat doen de zwanen. De begeleidende tekst roemt de ‘sterke levensvreugde’ van die verzen, maar ik twijfel, leef me disassociatief in, navoelend het naakte, tastende scheppen met taal. Want eigenlijk neemt het gedicht een andere wending: maar mij het is blijkbaar is wanhopig / zo woordenloos geboren slechts / in een stem te sterven.
We slingeren over het Duinenpad. Af en toe raakt een spat miezer onze koude kleren niet: zwemmers zijn wel wat gewend. Helaas zit het smalle, verharde, met prikkeldraad afgezoomde pad in de weidsheid om ons heen toch wat benepen, als een wringende schoen.
Pas in provinciedomein Raversijde krijgen we weer ruimte. We trekken een wijde boog rond het bekende stuk Atlantikwall, het natuurpark door, dat in de jaren 50 gevoelig werd uitgebreid door Prins Karel, toen hij er na zijn ontslag als regent actief was als schilder.
Bij de jeugd is evenwel vooral de viertrapstoren in trek.
Achter Raversijde-dorpskern geeft een camping niet meer thuis.
Dan lopen we al tegen Mariakerke aan. Op de grens van het dorp staat pittoresk Onze-Lieve-Vrouw ter Duinen. In de omliggende dodenakker rust ook baron James Ensor. Dat we zijn gebeente gemaskerd moeten groeten, is een macabere speling van het lot.
De route draait nu de stad in, maar ons wordt de lokroep van de zee te sterk, en we lopen de branding in. Pootjebaden moet kunnen, ook in het herfstkoude water (spetter, pieter, pater … ) (zinspeelt het door mijn hoofd).
Op het strand hebben zich na extreem springtij hoge kliffen gevormd, en die moeten bedwongen, keer op keer. Snel schiet het niet bepaald meer op, maar er is al zo veel zonder zeuren gestapt dat ik de jongens alle tijd gun. Dan maar een druppel later. Samen kolven we doodgemoedereerd barrières af.
De grijzen van de hemel boven ons scheidt de kimlijn quasi arbitrair van het rijke zeepalet voor ons, slechts doorbroken door af en toe een schril baken, een schip, een boei.
Bijna in Oostende dan kunnen we niet om ‘Altar‘ van Kris Martin heen, het transparante tableau vivant dat vensters opengooit en tegelijk een kader schept voor een herbronde blik. Nog geen tien jaar staat het er, maar het is zo’n werk waar iedereen wel wat mee kan. // Als ik afdruk, voelt het even alsof ik een nieuw perspectief vastleg. De illusie verdwijnt met het moment.
En dan zijn we er haast. Naast ons sjokken de Koninklijke Gaanderijen uit het zicht richting Mariakerke. Strikt genomen loopt het GR-pad op de zeedijk tot aan het casino, maar wij houden onze strandkoers aan, op voldoende afstand van het roemloze ruiterstandbeeld van onze gecontesteerde tweede vorst.
Nadat aan het Kursaal de voeten zo kwaad en goed als mogelijk zandvrij zijn gemaakt, spoeden we ons recht door het centrum naar het station, waar op het spoor onze rit al op ons wacht.
We blaken van de lange buitendag, gloeien na, en eens thuis klinkt luid de vraag om meer, meer, meer.
Wat meer kan een wandelhart zich wensen?
Meer foto’s: